DEEL 2 Stenay – saint-Jean-Pied-de-Port

Bij Stenay pikken we de Maas op, zoals in mijn routeschema is opgenomen. De Maas, het is hier nog niet veel meer dan een veredelde sloot. Scheepvaart is niet mogelijk, anders dan met heel kleine bootjes. Hierdoor blijft veel van de totale 925 km lengte behouden voor de natuur. Pas na Huy zal er zoveel water uit de Ardennen zijn bijgekomen dat het plotseling een bevaarbare rivier wordt.
Via ,,witte weggetjes” gaan we stroomopwaarts. Ze liggen er toevallig, niet door ingenieurs uitgedacht maar ontstaan. Geen kortste verbindingen tussen plaatsjes en gehuchten waarvan iemand toch ooit de naam bedacht moet hebben. Altijd bevind je je ergens, alles heeft een naam. Al direct bij Dun sur Meuse is duidelijk dat we in voormalig krijgsgebied komen. De vele oorlogskerkhoven uit de 1e en 2e wereldoorlogen, waarin de kruizen in schier eindeloze slagorde staan opgesteld en aan beide zijden namen van gesneuvelde dragen, tonen de zinloosheid van het oorlog voeren. Absolute menselijke waanzin.

14_maasdal_koolzaadkopie_a Soms wat ruimer, vaak sober meandert de Maas door het land. Slechts gevoed door regenwater en enkele zijriviertjes schijnt ze geen enkele moeite te doen om te groeien. Haar stroomgebied door de verschillende departementen als Meuse, Vosges en Haute Marne vormt een grote verscheidenheid en rijke afwisseling. Prachtige vergezichten en wolkenmassa’s vormen continue een panoramisch geheel. Hier ervaar je eens te meer dat de horizon niet meer is dan het einde van je gezichtsveld, maar rijk gevarieerd omdat er telkens een nieuw gezichtsveld en een nieuwe horizon verschijnt. We genieten met volle teugen, beschaamd bijna dat dit alles zich zomaar kosteloos voor niks aandient. Langzaam veranderd het landschap, waarbij weidsheid en kleurrijke afwisseling de boventoon in het palet vormen. Het opkomende voorjaar. Nieuw groen in de weidse oppervlakten wedijveren er met het goudgele koolzaad. Als een grove lappendeken kleuren ze het land. Gehuchten, dorpjes, stadjes, een enkel landgoed of kasteel ze zijn schijnbaar achteloos in het rond gestrooid om nieuwe kleur aan het palet toe te voegen.

En door dit alles heen meandert La Meuse, door de zon beschenen tot een blinkend lint temidden van bomen en struiken haar loop verradend door een zilveren schittering en grote trossen maretak in de bomen. De maretak, die bomen wurgt en als staketsels laat voortbestaan. Maretak, vanaf Limburg tot aan het Plateau van Langres zullen we haar onafgebroken tegenkomen. Goed voor hectoliters toverdrank, als er nog druïden bestonden tenminste. Eenvoudige stadjes als Verdun, Neufchâteau (Fr) en Langres waar de tijd schijnt stil te staan. De nóg eenvoudiger dorpjes, waar het leven zich langzaam uit lijkt terug te trekken. Het verval van huizen, het ontbreken van voorzieningen. De schreeuwende borden overal langs wegen die erop wijzen dat de Supermarché zich slechts op 10 kilometer afstand bevindt. Je zou hier maar oud en versleten zijn. De toevallige ontdekkingen.  13 Domrémy geboortehuis Jeanne d 'Arc In Domremy sur Meuse aan de boorden van de Maas stuiten we op het geboortehuis van Jeanne d’Arc. Mooi gerestaureerd wacht het op toevallige bezoekers. De gemeente Domremy is niet uit op massatoerisme blijkbaar en doet er nauwelijks haar voordeel mee. Iets verderop ontdekken we dat de Kerk zich de waarde van Jeanne d’Arc beter bewust was. Een gigantische kathedraal troont hoog op de oever boven het landschap uit. De standbeelden voor Jeanne en haar ouders moeten de eenvoud uitdrukken, maar dragen enkel bij aan een uitstraling van pracht en praal. Met monumenten, standbeelden en een toeristisch verkoopcentrum exploiteert zij zo haar heldin. Vanaf dit oord heb je een schitterend uitzicht beneden je, om te genieten van de eenvoudig gebleven Maas die meanderend door het weidse land kringelt en zichzelf een weg baant en daarbij elk obstakel omzeilt. Misschien is daar iets uit te leren vanaf de hoogte?

Bij Langres hebben we de draad weer opgepakt. De snelle wisselingen van zon en bewolking geven het landschap met regelmaat een ander aanzien. Een landschap dat op zichzelf al veel wisselingen ondergaat. Van grazig groene vlakte naar bebossing of uitgestrekte wijngaarden met overal daar tussendoor gestrooid de schilderachtige dorpjes. De ene XIIe eeuwse kerk volgt de andere XIIIe eeuwse op. Elk gehucht heeft wel zijn kasteel of weertoren. Wat een eenvoud, wat een genot. Grasland en koolzaadvlakten vlijen zich tegen de hemel, waar doorheen de zon brede stralenbundels uit het gestapelde wolkendek naar de aarde stuurt. Je verwacht er ieder moment de hand van God uit. Michelangelofiguren tekenen zich af in het wolkenspel. Het zwerk is één beschilderd gewelf. De typisch Bourgondische daken hier en daar, met hun in mozaïekvorm gelegde kleurige tegels. Het stoere, geheel omwalde Langres met de kathedraal van saint Mammés, die als een opgezette pop in zijn schrijn ligt. De vele, vele eenvoudige wegkruizen onderweg. Een geringe omweg. Een rijke beloning. Het plateau van Langres. Oorspronggebied van rivieren met betekenis. Gebied waar rivierstromen zich scheiden naar Noord en West. ,,Wie tegen de stroom inloopt, komt altijd bij de bron”. Zoektocht naar je eigen bron, zoektocht naar de diepte in jezelf. Een weids uitgestrekte vlakte waar hemel en aarde elkaar voortdurend lijken te raken. Een gebied om met een grasspriet in je mond naar luchten te gaan liggen kijken en fantasiefiguren de revue te laten passeren, zoals we dat als kind al deden. De ruïne van de cisterciënzerabdij van Morimond aan de rand van het plateau. Niet overeind gebleven na de terugval van het machtige Cluny. Een beetje tot pretpark voor de zondag geworden. Het kapelletje en rondslingerende stenen ornamenten getuigen van een rijker verleden. Zo ook de Romaanse kerkjes die hier mogelijk nog rijkelijker door het land gezaaid liggen. Schijnbaar vergeten geschiedenis. Juweeltjes.

Het gehucht Pouilly-en-Bassigny, waar ’n eenvoudige wijzer tegen een even eenvoudig huis ons de richting naar de bron wijst. Hier op deze vlakte komt voorzichtig het eerste water uit de grond borrelen dat voortaan Maas zal heten.

Bron Maas stroompje en Poully De inwoners van Pouilly en gezagsdragers hebben hun best gedaan er een gedenkplaats van te maken met diverse zuilen en plaquettes die de roemruchte daden van het water en henzelf doorgeven. De grootste plaquette geeft het hele verloop van La Meuse weer, met belangrijke plaatsen die zij aandoet op haar 925 kilometer lange weg voordat ze de Noordzee heeft bereikt. Voor chauvinistische inwoners uit Hedel aanleiding om hun woonplaats met viltstift toe te voegen. Hun dorpje moet immers ook op de kaart blijven na de herindelingdriften van Gerard Schampers. Kilometers lang is de beroemde Maas na haar oorsprong gedoemd om als sloot langs de weg slechts langzaam te groeien. Het zal nog even duren voordat mensen dit zuivere water bezoedelen. Ik spuug erin, niet uit misnoegen, maar met de vraag of en hoelang het duurt voordat mijn bijdrage aan Den Bosch en Hedel voorbij zal komen? Het geeft een aandoenlijk gevoel bij zo’n nietig stroompje te staan en te weten dat dit water ooit schepen zal dragen waar een flatgebouw bij in het niet valt. Bronnen maken wat in me los. Oorsprong, nietigheid, zuiverheid en onbezoedeldheid. Het begon ooit met de bron van de Schelde. Ik heb al vele jaren wat met bronnen. Het blijft me mateloos boeien. We gaan verder over binnenweggetjes van bron naar bron, door gebieden waar slechts her en der een toevallig gehucht is gestrooid en mensen zeldzaam zijn. De uitgestrektheid van het landschap waar een dagetappe bijna in één oogopslag is te overzien en het gele koolzaad afwisselt met de zwart-witte koeien in het grasland. De nachtegaal in het bosje heeft er schijnbaar het alleenrecht. Alsof hij zich aan ons moet bewijzen zingt hij zijn hoogste lied. Magnificat! We zoeken de bron van de Marne. In alle eenvoud ontspringt ze vlak onder Langres. De tralies van het hekwerk kunnen haar niet belemmeren uit de grond op te borrelen en direct als kronkelend watertje haar loop door het bos te beginnen om daarna door het akkerland als sloot verder te gaan. Het lijkt een beetje op de Quellen van Ahr, Sieg en Lahn waar ook mensenhanden hebben geprobeerd enig cachet te geven aan iets wat geen cachet nodig heeft. In mijn gevoel zijn het bronnen waaraan geknoeid is waardoor ze een deel van hun maagdelijkheid en oorspronkelijkheid hebben verloren.

15_vzelaykopie_a   De omweg over binnenweggetjes naar Vézelay is de moeite meer dan waard. Wat een landschap en hoe mooi zijn de dorpjes en gehuchten erin gesitueerd. Wat doen wij toch met onze bouwkundigen en landschapsarchitecten die het ene gewrocht na het andere produceren en daar nog trots op gaan ook. Hier onderga je de vanzelfsprekendheid waarmee mensen hun omgeving hebben ingericht door de jaren heen.  IMG_8506%   Al van verre steekt de basiliek van Sainte-Madeleine zijn toren als een waarmerk ten hemel, hoog gelegen op de heuvel La colline Eternelle. De stad wenkt je liefelijk naderbij. Het stadje is nog kleiner dan ik me had voorgesteld. Vanaf de camping waar we ons tentje hebben opgezet, loop je opnieuw prachtig aan op het stadje en de basiliek. Opnieuw een plaats waar de tijd heeft stilgestaan. Tempus fugit. In de basiliek vinden we weer het verhaal van de heilige Maria Magdalena, zoals we dat in de Provençe aantroffen in Saintes-Maries-de-la-Mer en de grot bij Saint-Maximin-la-sainte-Baum. Schijnbaar heeft Vézelay de strijd om het vermeende gebeente gewonnen. We lezen er dat rampspoed het plaatsje niet heeft gespaard. In 1120 brandde de kerk af en meer dan duizend pelgrims zouden er de dood hebben gevonden. Zesentwintig jaar later preekte Bernardus van Clairvaux de start van een tweede kruistocht die totaal verkeerd afliep en het stadje heeft de twijfelachtige eer startplaats te zijn van nog meer kruistochten.

10_vzelayklein Echter vandaag de dag doet het plaatsje uitermate liefelijk aan, zeker met het mooie weer wat we er troffen. Hoogtepunt is toch wel de basiliek.

Vzelay_kerkschip Ondanks invloeden van Cluny een juweeltje van Bourgondische bouwkunst, eenvoudig en uiterst sober maar met een stil makend heldere evenwichtige uitstraling, grootsheid en schoonheid. Een basiliek, opgetrokken in helder witte zandsteen. De rijke beeldhouwkunst aan timpanen boven het portaal buiten en het portaal binnen de kerk. De vele rijk versierde kapitelen zijn waarlijk juweeltjes. De voorstellingen zijn miniaturen in steen. Als je de beeldtaal wilt begrijpen zou je tegenwoordig alles over iconologie moeten weten. Des te wonderlijker dat steenhouwers destijds die kennis uit zichzelf hadden. Om van dit alles onder de indruk te raken is het niet vereist om gelovig te zijn. Nederig word je er wel door.
Trekkend door de Morvan blijf je lang nagenieten van de indrukken die Vézelay op je heeft achtergelaten. Bebossing is beslotenheid, kortzichtigheid.
Bij Saint-Seine l’Abbaye vinden we de bron van de Seine. Hier lijkt het of ,,Ville de Paris” een claim legt op de plek waar het water van haar belangrijkste waterader nog helder en schoon uit de grond vandaan komt. Onder een stenen beeld van de waternimf vandaan borrelt het water op. Een gemetselde grot van natuurstenen brokken moet de indruk van een bron versterken. Het smeedijzeren hekwerk moet voorkomen dat iedereen zomaar bij de bron kan komen. Al na amper 50 meter stroomt het watertje onder een namaak Romaans miniatuurbruggetje door. Een keurig aangelegde picknickplaats zorgt voor de afwerking. Het ,,Eftelingeffect” wordt met dit alles alleen maar versterkt. Deze bron zou kunnen wedijveren met de Donaubron in Donaueschingen.

52c source de la Seine bronbeeld

Onbekend en onbemind ontspringt op enkele kilometers van de Seine, in de diepte van een dal de L’Ignon tussen bomen en struiken vandaan. Hier geen spectaculair metselwerk of tralies. Geen nimfen of Romaanse bruggetjes. In alle zuiverheid en levenskracht, ontdaan van alle franje stuwt het water zich uit de rotsbodem los, om al binnen enkele meters tot een snelstromend riviertje te zijn uitgegroeid. Eeuwenlang sprankelend nieuw en fris. Eenvoud van vitaliteit, leven. Zo hoort het voor een bron. De L’Ignon zal nooit een bekende rivier worden, maar haar eenvoud siert haar. Saint-Seine-l’Abbaye. Een dorpje van niks eigenlijk, verscholen in het dal. Oud en stil getuigt het van zijn verleden. Geen koffie ook. Op dit uur van de dag is Frankrijk in ruste. Ook op zondag. Gelukkig heeft monsieur le curé de kerkdeuren opengelaten. CD-gezang van de monniken van Solesmes dringt door tot het plein. Maar niemand heeft interesse. De enige bewegende figuren zijn wij en de jongen op zijn mountainbike die bijna de nek breekt in zijn pogingen het meisje waarmee hij is te intimideren met zijn acrobatiek. Denk de drie knalgele autootjes bij La Poste weg, de zeven andere auto’s op het plein; denk er zeven Romeinse legionairs voor in de plaats en je bent millennia terug in de tijd. Jammer van de mooie fresco’s in de eeuwenoude parochiekerk die meer aandacht verdienen.

Met een stukje GR7 tot aan Nuits-saint-Georges omzeil je Dijon. Het rustige gebied rond het Forét de Cîteaux, waar landweggetjes de verschillende gehuchten aan elkaar proberen te rijgen.

Citcoatofarm Het eens zo geweldige Abbaye de Cîteaux met zijn vriendelijke monniken. Veel is er niet overgebleven van wat Robert de Molesme in 1098 eens begon. Wat rest zijn oude gebouwen en een tanende communiteit. De oude monnik die de elektronische kassa in het winkeltje moet bedienen is duidelijk nerveus en ongelukkig met zoveel techniek. De eigengemaakte kaas vindt er ’s -morgens voor tien uur al grof aftrek. De nieuw gebouwde kerk, die indruk maakt door haar eenvoud, soberheid en sprekende architectuur, zoals Cisterciënzers dat eigenlijk vanuit hun oorsprong altijd hebben gekend. Evenals de gastvrijheid, zoals door Bernardus in zijn Regel opgelegd aan zijn volgelingen. Het schijnbaar sluimerende stadje Beaune, waarbinnen het echter bruist aan toerisme en de Parijse club van oude autobezitters de pleinen en straten voor zich inneemt. Onder elke auto een fors stuk karton tegen de lekkende olie. Zo’n zorgvuldigheid. Waar vind je zoiets nog in Frankrijk, waar het er meer op lijkt dat mensen hun afgedankte spullen ter plekke droppen om ze aan de tand des tijds over te geven.
Dan de overgang van Cote d’Or naar de streek die Saóne-et-Loire wordt genoemd.
18_taiz_bordjekopie_a Wanneer je het gehucht Taizé nadert merk je niets van wat zich in het hart van de heuvel, even buiten het oude dorpje, afspeelt. Het is middaguur, de kloosterplaats ligt er verlaten bij. Klokken in de klokkenstoel galmen nog na. Een meisje dat een bord ,,Silencio” draagt staat voor de kerkdeur te posten om de laatste bezoekers tot stilte te manen. Alleen het overvolle parkeerterrein en het druk bezette tentenkamp doen vermoeden dat hier veel mensen bijeen zijn. En in de kerk blijkt dat ook. De grote duistere kerkruimte is tot de laatste plaats gevuld met mensen, bijna uitsluitend jongeren, middelbare scholieren. Ze zijn er dus toch; de jongeren die zich aangesproken voelen door een kerk, een religie. Van overal vandaan zijn ze hier bijeen. In grote eensgezindheid zingen ze de typische Taizégezangen mee; gedragen, invoelend, eensgezind vooral. Ubi cartitas et Amor, Deus ibi est. Het zal me voortdurend bij blijven en me duidelijk maken dat het daar inderdaad om gaat in ons leven. In alle eenvoud, hoe moeilijk die eenvoud misschien ook mag zijn. Eeuwen van christelijke cultuur, kloosterregels en monnikendom zijn erop gebaseerd. Augustinus put dan weliswaar uit de Handelingen der Apostelen, hij begint niet voor niets zijn Regel met te verwijzen naar het belang van Liefde en eensgezindheid in een gemeenschap. Helaas, nog steeds leren wij gewone mensen en vaak ook kloosterlingen niet hoe dit in alle eenvoud is waar te maken. Verder gaan we, naar Cluny. Eens hét geestelijke en culturele centrum van Europa. Het moeten wijze abten met handelsgeest zijn geweest die het in de 11e eeuw voor elkaar kregen om ruim 1200 kloosters te stichten door geheel Europa. Tegenwoordig zouden we deze abten managers noemen en hun onderneming een holding. Maar monniken en grote luxe gaan niet samen. Luxe en macht waren grotendeels de oorzaak tot het oprekken en niet naleven van strenge leefregels, waardoor het tot verval leidde. Geleidelijk aan verviel Cluny tot wat er nu van rest; een schamel stadje met wat oude overblijfselen uit een rijk verleden. Ligt hier misschien een les naar onze tijd, waarin kloosters zich ,,stuiptrekkend” willen profileren op andere niveaus dan kennis en werkelijke belangstelling gericht op anderen? Het lijkt me de kunst om vita contemplativa en vita activa zodanig met elkaar te verbinden dat ook de mensheid er iets aan heeft. Met alle eerbied en respect voor hen die hun leven in dienst hebben gesteld en veel, heel veel voor anderen hebben over gehad. Bewonderenswaardig vaak.

Vanaf de GR7 noodzaakt een doorsteek om op de GR3 te komen die naar Le Puy voert. Aiguilhe en Le-Puy-en-Velay laten zich ook al van verre zien. Dominant torenen kerken, kathedraal en het beeld van de Notre Dame de France op de rots Corneille vanuit de diepte van het Loiredal boven het stadsbeeld uit. 

  21_le_puyenvelay_nd In Le Puy meldt een bordje ons dat we op de ,,Via Podensis”, de grote route naar sint Jacobus van Compostela zijn aangekomen. De vlakte van Le-Puy is miljoenen jaren geleden ontstaan door een grote verzakking bij het ontstaan van de Alpen. Le-Puy-en-Velay is een moderne stad met een mooi, goed bewaard oud stadscentrum. De stad was een van de belangrijkste bedevaartoorden in Frankrijk. Met  name de verering van de ,,Notre Dame de la Montagne” en een Zwarte Madonna vergrootte de roem van de stad. De kathedraal stamt uit de 12e eeuw en is streng Romaans met Moorse invloeden. Het beeld van de Zwarte Madonna trok veel belangstelling. Een voortdurende stroom pelgrims, vrouwen het hoofd bedekt met een doekje, trok langs het beeldje. Boven op de Rocher Corneille torent het holle beeld van de Notre Dame de France over de stad. Het beeld werd gegoten in 1860 uit 230 omgesmolten kanonnen. Een attractie. Opvallend is de kerk van Saint-Michel, die hoog op de Mont Aighuile troont. Het bouwwerk volgt de contouren van de rots waarop het is gebouwd en vormt zo een eenheid met de Mont Aiguilhe. In de pelgrimstraditie neemt Le-Puy een belangrijke plaats in. Het was immers bisschop Godeschalck van Le-Puy die te boek staat als oudst vermeldde pelgrim. Behalve startplaats voor vele Fransen die aan de Jacobsroute beginnen of de GR65 als een soort Pieterpad lopen, komen ook Duitse, Oostenrijkse en Zwitserse pelgrims via Le-Puy op de GR65 op hun weg naar Compostela. De weg is één van de vier hoofdroutes naar Roncevalles, zoals deze vermeld staan in ,,De Gids voor de Pelgrim” van Aymeric Picaud, auteur uit de Codex Calixtinus.

Route_4_le_puy_saint_jpdpkopieb

De Jacobsroute doorkruist vele verschillende en vooral afwisselende landschappen, zoals we merken. Het oostelijk deel van het Massif Central bestaat uit grillige, vulkaanachtig gebergte. De Gorges van de rivier de Allier zijn glooiender, deels bebost en rijkelijk voorzien van granietblokken. Het dal bij Aumont Aubrac is de opmaat voor het bergplateau van de Aubrac. Via toepasselijke straten als ,,Rue de Saint-Jacques”, ,,Rue des Capucins” en ,,Rue de Compostelle”, loop je Le-Puy uit. De route is opmerkelijk goed bewegwijzerd met voornamelijk de rood-witte GR-tekens en de gestileerde jacobsschelp. Het wandelt een stuk rustiger en ontspannen wanneer je niet telkens in een wat kriebelige routegids of op de kaart hoeft te kijken. Al snel merk je dat de streek dun bevolkt is, alles komt verlaten over. Af en toe een Hameau kan daar geen verandering in brengen en dat hoeft ook niet. Fantastisch zo. Het liefelijke landschap is een lust om te wandelen. Even buiten Saint-Privat d’Allier is er mooi uitzicht op de Allier, die zich als een zilveren lint diep in het dal tussen de beboste hellingen slingerend zijn weg zoekt. Het hoog gelegen gotische kerkje viel in 1280 onder de priorij van La Chaise-Dieu. Het blijkt de enige plek om ontvangst op onze GSM te krijgen en niet alleen wij hebben de juiste plek gevonden blijkt er. Enkele kilometers voorbij Saint-Privat, als op een uitzichtpunt, ligt het sint-Jacobskerkje van Rochegude. Het stamt uit 1328.

83 IMG_0943 Rochegude Jacobuskapel  Slechts enkele huizen een eind van de bewoonde wereld en het kerkje, direct weer te gebruiken. Klok, kruis en altaar zijn nog aanwezig. De deur gastvrij open. Volgens verhalen diende de klok niet alleen om het begin van een eucharistieviering aan te kondigen, maar werd ze ook geluid bij mistig weer om pelgrims de goede richting te wijzen. We komen dit verhaal vaker tegen. Rochegude was ooit een vestingplaats en had een kasteel, waarvan nu nog een ruïne en de kapel resteren. De GR65 loopt hier nu en dan over delen van het eeuwenoude traject. Ook de Romaanse kerk van Monistrol behoorde tot de priorij van La Chaise-Dieu. Op de stam van het kruisbeeld in de kerk is de pelgrimsstaf en het pelgrimsembleem afgebeeld. Bij Monistrol d’Allier komen Allier en Ance samen en vormen gorges vanaf het bekken van Monistrol. De weg gaat er behoorlijk steil op en af. Bij de kapel van La Madeleine treffen we opnieuw de geschiedenis aan van Maria Magdalena, zoals we die in eerder tegenkwamen op onze vakanties in de Provençe bij Saint-Maximim-la-Sainte Baum en nu in Vézelay. Basaltblokken hier tot ,,basaltorgel” genoemd vormen het decor. Het plaatsje Sauges ligt hoog in de Margeride en doet van afstand massief aan. Van verre valt de Tour de Anglais op en de achthoekige kerktoren. Een dagafstand verder ligt Saint-Alban-sur-Limagnole. We passeren de kapel van sint Rochus, patroon van alle pelgrims. Rochus werd ca 1200 geboren in Montpelier, hij was geneesheer. Op zijn pelgrimstocht naar Rome brak de pest uit en verzorgde hij onderweg veel pestlijders. Zelf raakte hij ook besmet, maar een hond likte hem de wonden schoon, waardoor hij genas. Terug in Montpelier verdacht men hem van spionage en werd hij gevangen gezet. Onder erbarmelijke toestanden stierf hij in het gevang.

Het wandelpad gaat door prachtige landschappen van de Margeride met weide,  bossen, heide en pijnbossen. Het voert langs verschillende stenen en gietijzeren kruisen, die als geloofstekenen in het land zijn geplaatst. Saint Alban-sur-Limagnole ligt verzonken tussen de Margeride en de Aubrac. De Romaanse kerk van Saint Alban was eveneens gelieerd aan de priorij van La Chaise-Dieu. Op het plateau van Aubrac grazen de forse runderen die hun naam aan dit gebied hebben te danken. Stoer en sterk maken ze het landschap tot één geheel. De Aubrac is een bergplateau op een hoogte van zo’n 1000 tot 1500 meter met grote hoogteverschillen, waar de winters lang kunnen zijn. De streek met haar weidse vergezichten maakt een on-Franse indruk. Je wordt je ervan bewust hier in een middelgebergte met vulkanische invloeden te zijn gekomen. Aumont Aubrac bezit nog een kerk die van oorsprong romaans was en is voortgekomen uit een Benedictijner priorij. De fraaie kerk nodigt uit tot inkeer en genieten. Het landschap heeft ook wel wat van een kathedraal, weids en toch omsloten door het heuvelachtige. Weilanden met her en der verspreid een bosje, een verdwaalde boerderij. Prachtige vergezichten. Genieten en in je opnemen! De foto’s zijn om dit moois niet alleen voor onszelf te houden. Een dagtocht verder ligt Nasbinals. De plaats zou al in de 8e eeuw een priorij gehad hebben. Mooi is de romaanse kerk uit de 11e eeuw, die is gebouwd van robuuste bruine basalt en grijze graniet. Opnieuw een plaats om tijd te nemen.

Het is de geschiedenis van Aubrac die tot de verbeelding spreekt. Ooit was het een gebied met donkere bossen en uitgestrekt bergland waar het behoorlijk kon spoken. Het overkwam er de Vlaamse burggraaf Adalard in 1120 dat hij, op pelgrimstocht naar Compostela, door rovers werd overvallen en in een sneeuwstorm terechtkwam. Hij beloofde een pelgrimshospitaal te stichten op wat hij noemde:  ,,In loco horroris et vastae solitudinis” ,,een plaats van verschrikking en grote eenzaamheid”. De stichting van Adalard in Aubrac was een Domérie, een gemengd klooster. Men leefde er de Regel van Augustinus na. Van de oorspronkelijke Domérie is slechts een klein deel bewaard gebleven. De ,,Klok der Verdwaalden” diende om reizigers de weg te wijzen en draagt nog altijd haar naam.

Het ruige landschap van de vorige dagen gaat geleidelijk over in groene liefelijkheid en panoramische uitzichten zijn vaak je loon. Espalion ligt strategisch aan de rivier de Lot. De burchtruïne van Calmont-d’Olt domineert het stadje al van ver. Espalion heeft een mooie oude pelgrimsbrug. In een bocht van de Lot torent een machtige 15e eeuwse burcht van het geslacht Estaing. Of de voormalige president van Frankrijk Valéry Giscard d’Estaing veel met de plaats van doen heeft weet ik niet. De overeenkomst van namen doet het vermoeden. Via een pelgrimsbrug kun je de Lot kunt oversteken. Het verhaal van de heilige Floregius, Fleuret of Saint-Flour die hier wordt vereerd is weer zo’n bizar verhaal van wonderdoening. Maar hij wordt er nog steeds vereerd blijkbaar. Neem dan Sainte-Foy (bij ons de heilige Fides), die in de gelijknamige plaats even verderop wordt vereerd. Zij volhardde zo in haar geloof dat ze werd onthoofd en in stukken gehakt. Waar gebeurt hedentendage nog zoiets in Roomse kringen? De route gaat door wouden en over kuitenbijterige heuvels.

27_conques_van_bovenaf_a  Conques ligt diep verscholen in een dal, als een schelp, zoals haar Latijnse naam ook zegt. Alleen vanuit de hoogte heb je prachtig uitzicht op de kerk als geheel die het stadje domineert. De leien daken van alle gebouwen en huizen vormen een bijzondere eenheid. Ook hier stond de tijd stil. Het was de kluizenaar Datus die zich in de 9e eeuw terugtrok aan de bron van de Plö. Anderen sloten zich bij hem aan en zo werd een abdij gesticht die uiteindelijk de Regel van Benedictus aannam. Het was de abt Odolric die in de 11e eeuw met de bouw van een basiliek begon, die begin 13e eeuw werd voltooid. Conques was een verplichte halte op de route naar Compostela, kerk en pelgrimszalen waren geregeld vol. Echter in de 12e eeuw begon de achteruitgang en in 1424 werd de abdij geseculariseerd. Het pelgrimeren naar sainte-Foy was tot een lokale devotie verworden en Conques vergeten. Het geluk hiervan is dat alles in redelijk oorspronkelijke staat is behouden. Sinds de 19e eeuw is de abdij in handen van de Norbertijnen. De timpaan van de basiliek is een belangrijk beeldhouwwerk uit de romaanse kunst. Het bestaat uit 117 personages, die vroeger ooit kleurrijk geschilderd waren zoals dat bij de kathedraal van Reims bijvoorbeeld ook het geval was. De compositie is een uitbeelding van het Laatste Oordeel en erg evenwichtig van opbouw. Van de kruisgang en de eetzaal van het Benedictijnenklooster is nog slechts een deel over.Op een zonnige dag als vandaag is het druk met toeristen in Conques. Het was aldoor een gewilde plaats voor bezoekers en pelgrims. De refugio biedt er nog altijd onderdak aan pelgrims. Even buiten Conques is een kapelletje met een bron aan welk water geneeskracht wordt toegeschreven voor ooglijders. Zo hadden mijn voorvaderen het ook moeten aanpakken; de Witlox-wouwer (wouwer is vijver) bij Quirijnstok aan de rand van Tilburg moet toch ook bekend zijn geweest in haar tijd, maar is helaas nooit uitgegroeid tot genadeoord. Overigens, deze bron ook niet. Weer een gemeenschappelijkheid.

Leven is pelgrimeren en genieten. Vooral ook genieten.
Met die kennis hebben Henny en ik ons de afgelopen tijd aan de schoonheid van het Franse binnenland gelaafd. Het landschap, de weldadige rust, de afwisseling doen meteen vertrouwd aan.

Het is er druk op de GR65. De route is gewild bij jong en oud om actieve vakanties door te brengen. Gîtes zijn vaak overvol in deze tijd, tevoren telefonisch besproken en wandelaars van korte stukken van de GR65 kiezen daarnaast gemakkelijk voor de luxe van reserveringen van de gîtes en hotels. Landschappelijk is de streek opnieuw bekoorlijk, de route gaat voornamelijk over zandpaden met slechts geringe hoogteverschillen met een plateau voorbij Limogne-en-Quercy. De oude Romaanse kapel van Guirande is toegewijd aan Sainte Madeleine. Het is een rustpunt in het land. Vroeger vanaf de 12e eeuw behoorde ze toe aan de augustijnenabdij van Chalard. Binnen in de kapel word je opgenomen in het verleden. De overgebleven muurschilderingen uit de 14e eeuw bevestigen dat. Grotesk in eenvoud geven ze het kerkje allure. Het Marcussymbool, de stier, de tronende Christus met de arend als Johannessymbool in het absis, in hun eenvoud blijven het getuigen van geloof door de eeuwen heen. De groep wandelaars met hun ezel zijn duidelijk afhankelijk van de wil van de ezel. Één ezel heeft de zeggenschap over de hele groep. Het doet me aan de tegenwoordige politiek denken. Ook het kerkje van Saint-Felix toont direct haar oudheid.

31_st_felix_tympaan_adam_eva_a Het timpaan(tje) boven de toegangsdeur dateert uit de 11e eeuw, het is een afbeelding van Adam en Eva aan de boom met daarin een slang. Op een raam staat de heilige Jacobus afgebeeld. Het plaatsje Saint-Jean-Mirabel maakt een evenwichtige, bijdetijdse indruk. Ook daar weer een oude timpaan boven de kerkdeur, ditmaal een uit de 13e eeuw met Maria en Johannes die de gekruisigde Christus flankeren. Het kleine kerkje van Lunan ligt diep verscholen in het dal, de weg erheen is steil. Onbereikbaar lijkt het. En toch was het plaatsje niet gering. Er was ooit een klooster en de eerste kerk moet zijn gesticht door Clovis. De vijf huizen vervolmaken het dorpje. Figeac heeft het iets verder geschopt. De plaats is rijk aan gotische huizen en gebouwen. De kerk van Saint-Sauveur stamt uit de 11e eeuw, de Notre-Dame du Puy stamt uit de 12e eeuw. Een benedictijnenabdij, verbonden aan Cluny was in de 11e eeuw verbonden aan de oorsprong van Figeac. Op de pelgrimsroute gold de stad als belangrijke etappeplaats. Voorbij Figeac lijkt het land lichtelijk bezaaid met casella’s en dolmen. De casella’s, perfect opgestapelde stenen vormen een (meestal) rond huisje met stenen dak. Een kunst hoe de casella’s zijn gemaakt en hoe ze de tand des tijds hebben doorstaan. Een boer onderweg vertelde dat ze nog aldoor gebruikt worden om bij slecht weer te schuilen. In de Provençe en de Vaucluse troffen we ze ook, daar heten ze overigens Borie.

De streek begint meer eigenheden te tonen, bebost, vruchtbare gronden ertussen en gehuchtjes die als door een zaaier zijn uitgestrooid. Genieten! In Mas del Pech leren we dat Pech hetzelfde is als Puy uit de streek die we achter ons hebben. Beiden betekenen ,,top”. De grootste boerderij (Mas) geeft hier in de streek vaak haar naam aan het gehucht leren we erbij. Limogne-en-Quercy is een Caussedorp, er is truffelconserve en een lavendeldistilleerderij. De rust van het platteland komt je er tegemoet. Fransen stralen de rust zelve uit totdat ze beginnen te praten of in een auto zitten. Gelukkig gaat de route snel over in zandpad. Varaire was ooit een heerlijkheid van een belangrijke familie. Al vanaf Limogne wijst ons een pijl met daaronder de echte jacobsschelp naar een refugio van het nonnenklooster Monastére des Filles de Jésus. Hoe klein het plaatsje ook is, het straalt voornaamheid uit. Waarschijnlijk draagt het kloostergebouw eraan bij. Waarschuwingen voor adders blijken hier niet overbodig. Voor het eerst ontdekken we er eentje terwijl we onze boterham eten. Het beestje steekt vanuit de diepte vervaarlijk zijn kopje omhoog, terwijl zijn giftige tong snelle bewegingen in onze richting maakt. Maar wanneer je het gevaar zo in de ogen kunt zien, is het eigenlijk al geen gevaar meer. In de 16e eeuw stonden er in Varaire nog twee herbergen aan de oude ,,Cami Gasci”, de oude weg. Het moet al in de  13e eeuw zijn geweest dat pelgrims werden opgevangen in het hospitaal annex kerkje van Saint-Jacques-de-Peyronése. Een kruis markeert de plek waar het hospitaal eens stond.

045 ezels bij guirandeHet plaatsje Bach heeft natuurlijk wel een héél bijzondere aantrekkingskracht op mij als Bach-fan. Ofschoon het dorpje is genoemd naar een Duitse familie die hier ooit woonde, is er geen verwantschap met Johann Sebastian of diens familie. Minpuntje natuurlijk. De weg naar Caussace loopt uit op een Romeinse weg, de ,,Cami Ferrat”, de IJzeren weg naar Cahors. Cahors, ééns een welvarende stad onder de Romeinen, is nog altijd een plaats met aantrekkingskracht die welvarendheid uitstraalt mooi gelegen op een schiereiland aan de boorden van de Lot. Een indrukwekkende stadspoort met vestingbrug over de Lot, de Pont Valentré uit het begin van de 14e eeuw kent ook weer zo’n typische legende waaraan de route zo rijk is.

36_cahors_detail_pelgrim_a  De kathedraal van Saint Etienne met twee grote opmerkelijke koepels stamt uit het einde van de 11e eeuw. Een portaal met timpaan uit de 12e eeuw is prachtig. Het interieur van de kerk doet nogal verwaarloosd aan. Een koor oefent er de Krönungsmesse van Mozart voor een concert. In het zijstraatje van de kathedraal eten we voortreffelijk en kunnen onderwijl de kopjes onder de dakrand bestuderen.Cahors heeft veel te bieden, het is een vriendelijke plaats. Op de camping ontmoeten we een enthousiast Belgisch gezin met enkel zonen. De drooglijn die we er vergaten hebben ze zeker meegenomen en bewaard tot ze ons ooit nog eens zullen tegenkomen. Goed volk.

Reeds van verre torent de plompe vierkante donjon met zijn 30 meter en resten van een burcht uit de 13e eeuw hoog boven het plaatsje Montcuq uit. Ook Lauzerte is reeds van ver te zien, hoog gelegen op een steile heuvel. Het is een plaatsje waar opnieuw de tijd verloren lijkt. Alleen de grote hoeveelheid Duitse auto’s doen vermoeden dat hier een groep wandelaars nestelt of van hieruit vertrokken is. Het stadje ademt rust en ontspanning. De pastelkleurig geverfde huizen geven de straatjes een ,,Anton Pieck” karakter. Hoe toepasselijk; op de heuvel in de tuin rond de ruïne is een foto expositie ingericht van belangrijke plekken op de Spaanse camino. Het uitzicht op het achterland is rustiek.Moissacklein  Moissac is de zoveelste parel. De stad ademt een mediterrane sfeer, die je al van ver tegemoet komt. De Tarn is er breed. Het Canal latéral á la Garonne splijt de stad. Niet alleen in de middeleeuwen was Moissac een belangrijke plaats aan de voetweg naar Compostela, ook nu nog onderga je het belang door de uitstraling en de indruk die de plaats op je maakt. 

    40_moissac_kloostergang_kapitelen_a   098 Moissac kapiteel 5 De abdijkerk van Saint-Pierre, waarvan het indrukwekkend portaal reeds van verre lokt. Gebouwd in de 11e eeuw is de abdij tot in de 15e eeuw uitgebouwd. De rijk gebeeldhouwde timpaan blijft boeien door de vele zeer fraaie ornamenten, versieringen en de uitbeelding van een verhaal uit de Apocalyps. Ook de kruisgang en het museum zijn meer dan de moeite waard, het is smullen van begin tot eind.

Het is duidelijk dat je hier in een stroomgebied bent. Vlakte en weidse uitzichten hebben bijna iets Hollands. Toch veranderd het gebied snel om over te gaan in de Gascogne, een deel van de Gers. Gascogne doet ons natuurlijk direct aan de daden van de Drie Musketiers denken, waarvan d’Artagnan een echte Gascogner was. De streek maakt dan ook graag gebruik van de helden door allerlei gerechten en hun Armagnac aan te prijzen. De grote hoeveelheid foie gras die overal langs de weg wordt aangeprezen zal niet bij alle Nederlanders in goede aarde vallen, bedenken we. Auvillar heeft een typisch ronde markthal en een mooi uitzicht over de Garonne te bieden. De kerk van Miradoux is late gotiek met een allegaartje van renaissance en een toren die blijkbaar ooit van het kasteel werd overgenomen. Ook Lectour heeft minder te bieden dan verwacht, ofschoon het stadje tot een van de oudste in de Gers behoort en voor pelgrims van grote betekenis zou zijn geweest. Toren en kerk steken van verre af op een heuveltop, waarop het plaatsje ligt. Ook Condom tekent zich al van verre af door het silhouet van de kerk met de huizen eromheen. Al voor de Kelten was Condom van betekenis. Aan betekenis heeft de stad schijnbaar verloren, het is een sluimerig Gascogner provinciestadje, waarvan het oude centrum en de oevers van de Baïse rustiek en gezellig zijn. Het oude pelgrimskerkje van Saint-Jacques aan de boorden van de Baïse bleef gesloten. Larressingle verheft zich machtig en fors. Het blijkt een Bastide, een versterkt dorpje, waar de weinig mensen die er wonen zich toeleggen op het houden van oude ridderspelen om het volk te trekken en te vermaken. Geen idee of het ook echt mensen trekt. Het plaatselijke restaurant echter doet goede zaken met zijn Gascognse menu’s, rijkelijk voorzien van stevige plattelandskost en foie gras. We laten het ons eens goed smaken en denken er maar niet bij na  hoe het tot stand komt. Alleen in Frankrijk kan zo’n gehucht over een eigen gemeentehuis beschikken en omdat dit niet in de oude bastide paste hebben ze het er maar buiten gebouwd. Even na Larressingle overspant een oud Romaans bruggetje de Osse. Het bruggetje getuigt van het vakmanschap van de Romeinen, restaureren is tot heden niet nodig geweest. Ingegroeid met alle soorten van kruiden (onkruiden bestaan immers niet) laat het een constante stroom zandkleurig water onder zich doorstromen. De naam Montréal-du-Gers doet meer vermoeden dan de plaats kan waarmaken, het gehucht Rome kan daarin ook al geen verandering brengen. De moeite om via Síviac te gaan is betrekkelijk. De opgravingen van een Romeinse villa met thermen en enkele mozaieken uit de 4e eeuw hoeven niet iedereen te bekoren. Via Eauze, Manciet, het in het bos verstopte kerkje van Sainte-Christine en Nogaro komen we net op tijd aan in Aire-sur-l’Adoure, waar regen en onweer even geduchtig van zich doen gelden. Ook hier weer zo’n typisch ronde markthal. Ook hier weer zo’n wonderlijk katholiek verhaal, dit keer achter de heilige Quiterie, wiens hoofd men afhakte en die vervolgens met haar hoofd onder de arm de heuvel opwandelde. Het heeft haar op die plaats een kerk opgeleverd en een sarcofaag met haar gebeente. Helaas was de kerk gesloten en ook de volgende ochtend zouden we moeten wachten tot de opening. Geen bewijs dus. Maar ja, geloven vergt eigenlijk geen bewijs.

,,Santiago de Compostela 946 kilometer”, goed om te weten.

141 Pimbo rest abdij   Ooit in Pimbo geweest? Nou, wij wel. Contouren van het dorpje steken van afstand af tegen de blauwe lucht. De hoge kerkmuur, een weergang met resten van een oud klooster doen heel wat vermoeden. De werkelijkheid is een klein, stil en eenzaam plaatsje waar de vrijwilligster haar tafeltje met stempel strategisch heeft opgesteld op het pleintje voor de kerk. Ze moest eens iemand missen. Pimbo blijkt ook een bastide. Uitgebouwd in de 13e eeuw op de plaats waar in de 8e eeuw een benedictijnenklooster werd gevestigd. Even voorbij Arzaq beginnen de Pyreneeën zich in de verte af te tekenen. Tekens dat het einde van dit deel van de tocht in zicht komt. Ondanks de aanduiding ,,Basse-Navarre” krijgen kuiten het hier harder te verduren. Opmaat tot de echte Pyreneeën. Vanaf hier trekken de weergoden zich van niemand meer iets aan. Warme zonnestralen kunnen zich in korte tijd laten verdrijven door een snijdend koude wind en regen, om even plotseling weer te wijken voor de kracht van een augustuszonnetje. Mijn idealistische voorstelling van Ostabat zal waarschijnlijk meer zijn aangezet door het magische van de laatste etappe voor Saint-Jean-Pied-de-Port, want veel stelt het dorpje niet voor. Volgens verhalen zouden er tot zo’n 5.000 pelgrims plaats in een herberg hebben kunnen vinden. Ik kan het er nu even niet aan ontdekken. Duidelijk tekenen de Pyreneeën zich nu af. Het einde van dit deel, het einde van ons samen wandelen.

In Saint-Jean-Pied-de-Port belanden we in een circus; kramen met allemaal meer van hetzelfde, mensen die zich van alles laten aansmeren wat ze waarschijnlijk niet nodig hebben. Ineens in een heel andere wereld. Saint-Jean-Pied-de-Port is hoofdstad van Basse-Navarre, het is er Frans Baskenland. Als citadel met versterkte stadsmuren en -poorten doet het een minder vredelievend verleden vermoeden. Aan de oude straat, Rue de la Citadelle waarin zich het pelgrimsbureau van ,,Association des Amis de Saint-Jacques de Compostelle” bevindt, staan vele huizen uit de 17e en 18e eeuw. Merendeels zijn het winkeltjes, waardoor hun oudheid minder in het oog valt.

Ultreia, ultreia, et sus eia, Deus adjuva me. Verder, verder en alsmaar verder. God sta me bij 

044_routebordje   Op vrijdag 3 juni 2005 vertrek ik zonder Henny met Eurolines vanaf Utrecht C.S. via Tours naar Bayonne en Saint-Jean-Pied-de-Port voor de Spaanse Camino. Henny heeft haar normale leven en haar werk weer opgepakt, op de camino vormen taal en onderkomens geen probleem meer.  Op zondag 5 juni zal ik aan de Spaanse Camino beginnen. De Spaanse Camino is de aloude pelgrimsroute die vanaf de Pyreneeën westwaarts naar Santiago de Compostela voert. Pelgrims liepen aan op deze route vanaf diverse plaatsen en vanuit diverse landen om via de pas bij Somport of Saint-Jean-Pied-de-Port de Pyreneeën over te trekken. Dat doen dan ook vele honderden, duizenden pelgrims nog ieder jaar. Daarvoor worden diverse motieven bedacht, religieus, spiritueel, cultureel of sportief. Statistieken laten zien dat het er steeds maar meer worden. Volgens de site van het Aartsbisschoppelijk paleis van Santiago de Compostela waren er dat in 2004 (jubeljaar) in totaliteit maar liefst 179.944. Zo’n 76% hiervan was beneden de 50 jaar. Fransen, Spanjaarden, Italianen en Duitsers vormen de hoofdmoot aan pelgrims. (voor gegevens over 2005 zie aanhangsel) Op de Camino is aan mensen geen gebrek. Het vinden van een slaapplaats is echter vooralsnog en met een beetje geluk nog geen probleem, hooguit kan het er soms te vol zijn in de refugio’s.

Maar wat ben ik eigenlijk; Wandelaar? Pelgrim? Zoeker? Dromer? Of gaan deze vier samen, kómen ze ergens samen? Ik denk dat ze ergens samenkomen. Niet in de doelen die ik me stel op weg naar iets. Ik denk dat ze samenkomen onderweg en via die weg in het hart, waar alles verwerkt wordt wat ik op deze tocht ondervind. De weg is belangrijk. Als pelgrimsweg, als levensweg. Om dan uiteindelijk, opnieuw, bij mezelf uit te komen. Caminante, no hay Camino, leerde Etiënne me.

Virila_img_9001a  Dit beeldje stelt de monnik Virila voor, staande onder een boom, luisterend naar de zang van het vogeltje in de takken. Ik maakte het enige jaren geleden. Het was één van mijn eerste werkjes als aankomend Vutter op weg naar een loopbaan als fulltime wandelaar en ,,beeldhouwer”. Lezend in een boek over bouwkunst op de route naar Compostela kwam ik de legende tegen van Virila, abt van het klooster San Salvador te Leyre, die mediteerde over het raadsel tijd. Hij ging totaal op in het gezang van een vogel en terug in de abdij werd hij niet herkend omdat hij driehonderd jaar lang in de ban was geweest van het vogelgezang. Het verhaal intrigeerde me. Het is ontleend aan de tekst van Psalm 90. De antifoon van psalm 90 luidt: “Leer ons onze dagen naar waarde te schatten en zo te komen tot wijsheid van het hart”. De strofe waar de legende op is gebaseerd luidt: “Voor U zijn duizend jaren als één dag, als gisteren dat al voorbij is, een uur van slaap in de nacht”. De les: ,,ALLES IS BETREKKELIJK”.

In deze betrekkelijkheid ga ik onderweg op de aloude pelgrimsroute om mensen te ontmoeten, moois te zien en te ervaren, verdieping en balans te vinden. Te ont – moeten. Te leren dat beperkingen mogelijkheden zijn en omgekeerd mogelijkheden beperkingen hebben. Te ervaren dat onze horizon niet meer is dan de grens van ons gezichtsveld, in zien en denken. En te zingen, veel te zingen in mijzelf en de open ruimte, de vrijheid.

Op 4 juni in de namiddag kom ik aan in Bayonne. Het laatste uur is het gezelschap in de bus teruggelopen tot zes personen. Een jong stel uit Canada, een Duits ingenieur en een Duitse vrouw uit de buurt van Trier die een jaar of zes geleden haar goede baan opzegde om als geitenhoedster in Wallis te gaan werken maken het stel compleet. De zesde medereiziger is vrijwilliger van de refugio L’Esprit de Chemin in Saint-Jean-Pied-de-Port. Ik spreek met hem af dat hij er onderkomen voor ons zal regelen. We drinken samen koffie en wachten op de trein. Hoe snel kunnen banden ontstaan op de gezamenlijke weg naar onzekerheid. In nog geen uur tijd lijkt het of we elkaar al lange tijd kennen. De besmuikte boemel van Bayonne naar Saint-Jean-Pied-de-Port staat niet toe iets van het landschap te zien. Dus hebben we het met elkaar over de tocht, zekerheden, onzekerheden, verwachtingen en geeft de vrijwilliger ons nog enkele ervaringsadviezen. In de keurige refugio zijn we via hem verzekerd van een slaapplaats. De Duitse Bettine loopt acht kilometer verder om haar volgende dag te verlichten. Het Nederlandse stel, Arno en Huberta dat de refugio beheerd heeft met veel moeite en hulp van vrijwilligers een oud huis opgeknapt tot een mooi en sfeervol onderkomen voor pelgrims. Dat beiden mijn oudste broer Jan goed hebben gekend en in Heemstede bij hem hebben gewerkt is een zoveelste toevalligheid.

cid-95342381025012007-0b4a

Dit bericht werd geplaatst in Geen categorie. Bookmark de permalink .

Plaats een reactie